Bont en Blauw – Bram Vermeulen

Met een zonnebril op bij de slager
maar niemand die iets durft te vragen
een biefstuk van drie ons,
want daar houdt hij zo van
zijn vaste kratje bier sleept ze de trap op,
zachtjes voor de buren.
Ze beschermt alleen haar gezicht
als hij haar wil slaan,
maar hij wordt alleen maar steeds kwader
omdat ze zich niet tegen hem verweert,
en ze schaamt zich voor de buren.
Van de keukentrap gevallen,
een ongelukje met haar fiets.
Ze heeft haar antwoord klaar,
maar het glimlachen erbij doet pijn.
Bont en blauw,
bont en blauw,
terwijl hij zegt dat hij van haar houdt.
En weggedoken in de bank,
troost ze zich met de gedachte,
dat het niet de drank is,
maar meer iets in zijn hoofd,
en terwijl hij schreeuwend staat te schelden
denkt ze alleen maar aan buren.maar ze kan het niet:
hij hoeft maar op te bellen,
ze gaat terug.
Ze kan niet zonder kerel
en wat moet hij zonder haar?
Bont en blauw,
bont en blauw,
en hij zegt dat hij van haar houdt.
Bont en blauw
bont en blauw,
en hij jankt dat hij van haar houdt.
En als ze onder hem ligt
dan hoopt ze op het moment
dat het voorbij is, dat hij klaar is
en in slaap valt.
Ze wou maar dat hij er niet zo bij schreeuwde:
de buren horen alles.
Ze luistert naar zijn snurken
ruikt de lucht van zweet en bier,
en als hij vreselijk moet hoesten,
hoopt ze even dat hij erin blijft,
en ze schaamt zich.
Bont en blauw,
bont en blauw,
en hij zweert dat hij van haar houdt.
Bont en blauw,
bont en blauw,
en ze denkt dat ze van hem houdt.

© Bram Vermeulen